BEELDENDE KUNST
  Rubriek door Toos van Holstein

Kunst is een feestje!

Kent u dat? Je loopt rond in een museum voor moderne kunst op de afdeling waar de eigen collectie wordt getoond. Dus niet daar waar zo’n tijdelijke blockbuster expositie is te zien waarmee het aantal bezoekers moeten worden opgeschroefd. Met een beetje mazzel lopen daar nog meer kunstliefhebbers rond. Als die al met elkaar praten, is dat op gedempte toon, misschien zelfs fluisterend. Want de gewijde stilte waarin de aanwezige kunst dient te worden aanschouwd, mag natuurlijk niet worden verstoord. Stel je voor!Iets van een hogere geestelijke orde mag je alleen tot je nemen in opperste staat van concentratie waarbij een iets te luid uitgesproken woord of zelfs alleen al een hoestje de contemplatieve sfeer verstoort.

En kent u dit? Je zit bij een concert van klassieke muziek. Gelukkig zitten er pauzes tussen de delen van die beroemde symfonie of dat bekende pianoconcert. Want dan kun je ten minste even gaan verzitten op die krakende stoel of je strak zittende keel schrapen met een beschaafd kuchje. Daarna mag je je weer overgeven aan de muziek en de akoestiek in de muziektempel.

Let wel, ik kom graag in musea en ik vind het ook heerlijk om op te gaan in zo’n klassiek concert, maar ik vind ook dat er ergens in de loop van de afgelopen paar eeuwen iets is fout gegaan.

Waar zijn de tijden van Mozart waarin rustig een conversatie kon worden gehouden tijdens een luchtig divertissement? En waar is de popconcertambiance die heerste bij  pianorecitals die idool Frans Liszt gaf?  Hoe de meningen over André Rieu en zijn muziekaanpak ook verdeeld mogen zijn, hij zorgt wel voor een heel ontspannen sfeer waar velen van genieten die niet zo gauw naar een klassiek concert zouden gaan.

 

Spotprent van Daumier over Parijse Salon

Of waar zijn de tijden van de 19de eeuwse Parijse Salon waarbij in de versie van 1847 meer dan een miljoen bezoekers in de grote Salon Carré van het Louvre enkele duizenden schilderijen konden aanschouwen om in heftige discussies luidkeels uiting te geven aan hun voor en afkeuren? Zou dat niet veel leuker zijn dan die gewijde stilte? Voor mij is het stellen van die vraag eigenlijk al het antwoord geven. Doe mij die Salon maar! Daar was kunst een feestje!

Want is het niet heerlijk als zoveel mensen uit allerlei lagen van de bevolking zich betrokken voelen bij de kunst van hun tijd en daar ongezouten hun mening over geven in, neem ik aan, gewone mensentaal.

 

Tegenstellingen

Is dit alles niet wat dik en overdreven aangezet? Ja, natuurlijk is het dat. Maar dat is ook omdat de tegenstellingen tussen toen en nu zo groot zijn.

Neem bijvoorbeeld bijgaand schilderij van William Bouguereau (1825-1905).

 

Bouguereau, Nymphes et satyr (1873)

 Oef, is dat geen vreselijke edelkitsch? Nou, in zijn tijd waren er in ieder geval gigantisch veel bewonderaars die zich graag door zijn fabelachtige techniek en afbeeldingen lieten behagen. Want dat mocht namelijk: je mocht je laten behagen door beeldende kunst en je mocht bewondering hebben voor een uiterst verfijnde techniek. Voor de selectiecommissie van de Salon was dat zelfs een eis. Kunst die de ziel te veel schuurde, werd zoveel mogelijk gemeden. Vandaar ook dat de in hun ogen verderfelijke impressionisten geen voet aan de grond kregen bij de Salon en dus uit pure armoe maar een eigen alternatieve tentoonstelling opzetten. Nu is het veel meer bon ton om juist wel kunst te kiezen die schuurt. Kunst mag eigenlijk niet meer echt behagen en esthetiek is een zeer rekbaar begrip geworden.  Het spreekwoordelijke “schilderij voor boven de bank” is toch wel heel erg bourgeois en verwerpelijk geworden. Ten minste, in die kunstkringen waar men de juiste kennis heeft en waar de juiste kunstorakeltaal wordt gesproken. Een voorbeeldje van het Stedelijk Museum in Amsterdam: “In tegenstelling tot een illustionistisch diorama staat de vrijstaande installatie haaks op de muren. Hierdoor kunnen bezoekers de kunstmatigheid van het werk bevatten. Een begeleidende tekst beschrijft meer dan feitelijk in de installatie aanwezig is. Zo wordt de scène ‘neergezet’ en het werk met aanvullende verwijzigingen verlevendigd, wat de toon zet voor de nadere bepaling van zijn betekenis”. Kijk, hier kun je wat mee, hier steek je wat van op en je weet ten minste waarmee je te maken hebt.

 

Mamac 2011

 Zie ook de foto die ik laatst maakte tijdens de tentoonstelling “La couleur en avant” in het Mamac, het museum voor hedendaagse kunst in Nice. Hoe komt ’t dat er daar maar heel weinig bezoekers rondliepen en de Salon zo ongelooflijk druk bezocht werd? Je kreeg daar in het Mamac, en trouwens ook in veel andere musea voor moderne kunst, niet het idee dat kunst toch eigenlijk een feestje zou moeten zijn.

Ook hier heb ik bewust de tegenstelling tussen de beelden van de Parijse Salon en die van de moderne kunst even stevig aangezet. Daarmee bedoel ik niet dat de ene soort kunst beter of slechter zou zijn dan de andere. Persoonlijk kan ik van beide genieten. Daarom juist vind ik het ook zo jammer dat die salonkunst uit de 19de eeuw helemaal uit de mode is geraakt in de 20ste. Waarom maken onze huidige officiële kunstkringen, meestal behoorlijk gesubsidieerd met belastinggeld, nog steeds dezelfde fout als destijds de saloncommissie? Namelijk bepaalde soorten kunst verguizen en andere juist bevoordelen? Waarom wordt kunstprietpraat, zoals dat van het Stedelijk Museum, gesubsidieerd en is dat zogenaamde “schilderij voor boven de bank” zo vreselijk fout? Ik heb het idee dat daar ergens de oorzaak zit van de huidige heftige discussies in Nederland over de bezuiniging op de kunstsubsidies.

Onze kunstambtenaren en bestuurders van in naam onafhankelijke subsidie instellingen als bijvoorbeeld de Mondriaan Stichting hebben na al die jaren natuurlijk niet meer het vermogen over hun eigen schaduw heen te springen. Ze kunnen niet ineens kunst gaan waarderen die in hun ogen altijd volstrekt waardeloos is geweest.

 

Herwaardering

 

Die fünf Sinne

 Overigens zou het te denken moeten geven dat er nu in Wenen eindelijk een overzichtstentoonstelling te zien is van Oostenrijker Hans Makart (1840-1884), één van die schildersvorsten uit de 19de eeuw, die toen mateloos populair was. Als in zijn tijd het woord glamour al van toepassing had kunnen zijn op een kunstenaar, dan was het wel bij Makart. Bij hem was kunst zowel letterlijk als figuurlijk een feest. Tierelantijnen, guirlandes, puttis,klatergoud, ultieme decoratie en grote feesten, ’t kon niet op. Maar na 1900 zakte zijn naam pijlsnel weg.  Nu vindt er  blijkbaar toch een herwaardering plaats.

 

Arnold Böcklin

 Net zoals dat trouwens gebeurt met tijdgenoten van hem als de Zwitser Arnold Böcklin (1827-1901) en de Engelse Nederlander Lourens Alma Tadema (1836-1912) die beiden al geëerd werden met een grote overzichtstentoonstelling in het van Gogh Museum in Amsterdam. Net zoals Makart konden ze tijdens hun carrière zeer ruim leven van de verkoop van hun werk. Maar ook zij raakten na 1900 geheel in de vergetelheid. Wie schetste dan ook mijn verbazing toen ik in 2008 een schilderij van Böcklin tegenkwam op een expositie in Peking? En van Tadema gaan tegenwoordig op veilingen werken weg tegen absurd hoge prijzen terwijl zo’n 40 jaar geleden zijn kunst nog niet aan de straatstenen was te slijten.

 

Alma Tadema, Silver favourites

 Er lijkt dus een omslag gaande te zijn, een herwaardering voor kunst die heel lang niet mooi mocht worden gevonden van onze kunstpauzen. Maar daarmee is natuurlijk het feest in de kunst nog niet terug. Andy Warhol wist tijdens zijn korte kunstzinnige leven met “The factory” in New York nog wel iets daarvan terug te brengen, alhoewel het vooral toch weer de kunst incrowd was die daarvan profiteerde. Dat is het manco van deze tijd: kunst is meestal voor de happy few. Om van beeldende kunst echt weer een feestje te maken, moeten er veel meer mensen door worden aangetrokken. Kijk naar Joop van de Ende en hoe die de musical in Nederland op de kaart heeft gezet. Door hem komen er  nieuwe doelgroepen in het theater. Maar voor kunstfeestjes zal het kunstbeleid toch moeten veranderen. Misschien is het hele huidige subsidiegedoe wel een katalysator om dat te bereiken. Want stel je nu eens voor dat de muziekprogrammering van het Concertgebouw alleen maar de moderne klassieke muziek van de laatste 80 à 90 jaar zou betreffen. Dus geen Mozart, Beethoven, Chopin, Bach!  Hoe zou ’t dan gaan met het bezoekersaantal? Of hoeveel omzet zou een uitgever draaien als die alleen experimentele literatuur uitbracht, slechts interessant voor een zeer beperkt publiek? En toch is het heel normaal dat er ik weet niet hoeveel musea zijn voor alleen maar moderne kunst die slechts kunnen bestaan bij de gratie van overheidsgeld. Ik ben beslist geen tegenstander van subsidie, laat dat duidelijk zijn. Maar de logica in de manier van verstrekken ontgaat niet alleen mij maar ook heel veel anderen.

Wat zou ’t mooi zijn als allerlei soorten kunst zonder onderlinge haat en nijd in de verschillende soorten kunstcircuits weer naast en door elkaar heen zouden kunnen worden getoond. Wie weet wordt kunst dan weer een feestje voor velen, wie weet komt de sfeer van de Franse Salon dan weer tot leven.

 

Aan alles komt een eind

Tot slot nog het volgende. Ik heb met veel plezier gedurende de afgelopen zeven jaar deze Kunststukjes geschreven voor ons Magazine. Maar zoals het gezegde luidt: er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. Ik heb voor mezelf besloten dat het nu die tijd van gaan is. Dit is dus mijn laatste bijdrage in die reeks. Ik geef het kunststokje over aan anderen waarbij ik hoop dat die er net zoveel genoegen aan gaan beleven als ik heb gedaan.

Overigens stop ik niet met schrijven over kunst. Sinds april ben ik naar aanleiding van een grote expositie van mij in fort Rammekens bij Vlissingen, die een half jaar duurde, op www.blogger.com een blog begonnen over allerlei kunstzaken: “TOOS&ART”. Voor de nieuwsgierigen, zie bij http://bit.ly/fZaG6x, de verkorte link van dit blog.


Als u op mijn artikel wilt reageren, stuurt u mij dan een email.

Als u mijn nieuwsbrieven per email wilt ontvangen, kunt u dat hier aangeven.