BEELDENDE KUNST
  Rubriek door Toos van Holstein

Fare Mondi

Eind september bezocht ik weer eens mijn favoriete stad Venetië. Mijn laatste verblijf in La Serenissima dateerde van drie jaar geleden en het werd dus absoluut tijd voor een nieuw bezoek. Zeker ook vanwege de bekende Biënnale die het kunstleven in de stad weer eens voor een half jaar beheerste. Door het motto van deze editie van die Biënnale, “Fare Mondi” oftewel “Making Worlds”, moest ik denken aan G.B.J.Hiltermann, de politiek journalist en commentator die bijna 40 jaar lang op zondagmiddag na 1 uur een groot deel van de Nederlandse bevolking aan de radio kluisterde als hij de internationale politiek besprak in zijn rubriek “De toestand in de wereld”. Je kon het met hem eens zijn of niet, maar in ieder geval wist hij in heldere bewoordingen en goed geformuleerde zinnen lijnen te trekken tussen internationale gebeurtenissen. Hij gaf je het idee dat hij begreep hoe de wereld in elkaar stak.

Die link met Hiltermann kwam natuurlijk niet zomaar bij me op. Want de titel “Fare Mondi”, die de Zweedse curator Daniel Birnbaum  aan deze Biënnale had gegeven, was natuurlijk zodanig vaag dat je er als kapstok wel heel erg veel aan kon ophangen. Op zich is dat voor zo’n curator natuurlijk uiterst nuttig. Maar voor de bezoekers die tussen alle kunstvormen heen en weer moesten schakelen, leidde het, denk ik, toch vaak tot de vraag: “Wat heeft al deze kunst eigenlijk met dat motto te maken?”. Ik schakelde daar in Venetië sowieso al voortdurend heen en weer tussen twee werelden, die van de eeuwenoude stad, ooit een wereldmacht, en die van het in de kunstwereld gezaghebbende moderne kunstcircus dat er weer was neergestreken. En daar kwamen dan al die verschillende kunstuitingen ook nog eens bij! Want tegenwoordig vind je die verspreid door de hele stad. Vroeger was dat beperkt tot het Giardini, het oorspronkelijke expositieterrein met de vele landenpaviljoens. Maar nu is er ook nog het Arsenale, waarover later meer, en zijn er de tientallen locaties waar landen en organisaties die geen eigen paviljoen hebben graag hun kunsten vertonen. Het leuke daarvan is dat je op die manier, in het gigantische doolhof dat Venetië is, op allerlei onverwachte plekken komt. Grote woonhuizen en paleizen die normaal niet toegankelijk zijn, hebben nu hun deuren geopend. Zo in eeuwenoude ruimten de moderne kunst te kunnen bekijken is op zich al een “Fare Mondi”, want er is bijna geen grotere tegenstelling denkbaar dan tussen die werelden. Ik vroeg me dan ook af of de sonore stem van GBJ  hier lijntjes had kunnen beschrijven die beide werelden bij elkaar bracht en verklaarde. Dat zou hem, vermoed ik, niet zijn meegevallen.

 

                       

                       Giovanni Bellini “Sacra Conversazione’(1505), San Zaccaria

 

Maar ik vond het wel een prikkelend idee zelf eens wat te doen aan dat “Fare Mondi” en iets te schrijven over de oude en de nieuwe kunst die sinds 1895 om de twee jaar in Venetië worden verenigd. Over die weergaloos mooie, oude stad en over die hedendaagse en vanzelfsprekend vernieuwende Kunst (let op de hoofdletter!) die sinds de uitvinding van het concept per definitie niet meer esthetisch hoeft te zijn. Dat laatste is overigens  een verhaal apart waard.

 

Renaissancekunst in Venetië

Eerst maar eens iets over Venetië zelf. Want die stad is zelf al één groot kunstwerk, één groot levend museum, waar je de mooiste kunst tegenkomt als je willekeurig welke kerk dan ook maar binnen loopt. Zoals bijvoorbeeld de San Zaccariakerk vlak bij het San Marco plein. Daar sta je ineens voor een prachtig werk (zie afbeelding hierboven) van Giovanni Bellini (1430-1516),één van de grootste renaissanceschilders van Venetië. Overal op de wereld hangen zijn schilderijen: in het Metropolitan in New York, de National Gallery in Londen, het Louvre in Parijs en het Prado in Madrid. Maar hier loop je er in een kerk bijna tegenaan. En dat gebeurt ook nog op een aantal andere plaatsen. Hetzelfde geldt voor de beroemde Titiaan (rond 1488-1576),  een leerling van Bellini, die zou uitgroeien tot de belangrijkste Venetiaanse kunstenaar van de 16de eeuw. Bezoek eens de Basilica di Santa Maria della Salute, de kerk met die grote koepel die de skyline van de stad domineert als je de lagune van Venetië binnenvaart.

 

                        

                                Titiaan, Sint Marcus met vier heiligen

 

Daar hangt een vroeg werk van hem uit 1510 met daarop vier heiligen  die Marcus (San Marco), de grote beschermheilige van de stad, vragen om een pestepidemie te stoppen. Dat blijkt vooral uit de aanwezigheid van Sint Rochus, de tweede figuur van rechts die met een hand wijst naar een grote open wond op zijn been. Rochus, die vaker werd aangeroepen om de pest tegen te gaan, zou zelf in de 14de eeuw op wonderbaarlijke wijze zijn genezen van de Zwarte Dood, die Gesel Gods, omdat een hond zijn wonden likte. Meestal wordt hij dan ook afgebeeld met een hond, op dit schilderij van Titiaan echter niet. Tot de bouw van die Santa Maria della Salute werd rond 1630 besloten om God gunstig te stemmen tijdens een zoveelste pestepidemie die de stad teisterde en waarbij in twee jaar tijd een derde deel van de bevolking stierf. Je kunt je gewoonweg niet meer voorstellen hoe door die pestepidemieën destijds een maatschappij volledig ontwricht raakte en hoe daardoor, een typisch geval van “Fare Mondi”, ook weer nieuwe maatschappelijke structuren ontstonden. Maar dat is vooral een sociologisch geschiedkundig verhaal.

Bij dit schilderij moest ik onwillekeurig denken aan al dat gedoe rond de Mexicaanse griep. Een overweldigende en ontwrichtende griepgolf zou ons gaan teisteren en werkgroepen waren al bezig om in kaart te brengen wat de gevolgen zouden zijn van de maatschappelijke ontwrichting als velen van ons zwak, ziek en misselijk het bed moesten houden. Virologen en andere deskundigen waren niet van het scherm weg te slaan, hier dreigde een wereldwijd gevaar.  Ab Klink, onze Minister van Gezondheid, bestelde op voorhand voor 700 miljoen Euro een gigantische berg van een nog niet eens gemaakt vaccin. Als dit alles geplaatst wordt in het perspectief van de Gesel Gods in de Middeleeuwen zie je in welke gezegende tijd wij leven.

Ik vraag me trouwens ook af, nu in november, terwijl ik dit Kunststukje afmaak en het na al dat hypegehijg van media, politici en deskundigen rond die griepgolf niet veel erger lijkt dan normaal, of er voor Klink ook een kerk gaat worden opgericht. Ik heb het lichte vermoeden van niet.

Biënnalekunst in Venetië

Ook vraag ik me af welke van de schilders op deze Biënnale overeind zouden blijven als men ze ter vergelijking naast Bellini en Titiaan zou hangen. Er waren sowieso al weinig echte schilders te vinden bij alle kunstmanifestaties. Installaties, foto’s, video, geluidskunst, dat alles was er in overvloed. Maar echt schilderen? Toch sprongen enkelen er nog uit, waaronder Sandro Chia (1946).

 

                    

                           Werken van Sandro Chia in het Arsenale

 

Maar dat is dan ook een Italiaan die al heel lang hoort bij de gerenommeerde groep van de zogenaamde Italiaanse Transavangarde beweging die zijn hoogtepunt kende in de jaren 80 en waartoe ook bekende namen als Francesco Clemente, Mimmo Paladino en Enzo Cucchi behoren. Die groep is overigens, dat begrijpt u ongetwijfeld, weer een verhaal apart waard. Chia had interessant werk dat prachtig hing in het Italiaanse paviljoen, een deel van het Arsenale dat nu magnifiek is gerestaureerd. Trouwens, dat Arsenale zelf is als complex alleen al de moeite waard om te bekijken.

Eigenlijk is ’t het eerste industriële complex van de Westerse wereld. Op dit hermetisch van de buitenwereld afgesloten terrein werden in de Middeleeuwen onder grote geheimhouding van de bouwdetails de snelle Venetiaanse handelsschepen gebouwd die de zeeën beheersten. Het bouwproces was in de loop van de tijd zodanig geïnnoveerd dat zo’n schip in één dag in elkaar kon worden gezet, een ongelooflijke prestatie. Alhoewel vanwege de aanwezigheid van marine en politie op het gebied  maar een deel van het gigantische terrein vrij toegankelijk is tijdens de Biënnale, maakt het op mij elke keer weer een grootse, bijna mysterieuze indruk.

   

                    

                           Héééél klein deel van het Arsenale

 

Hoge en donkere hallen met dikke bakstenen pilaren die zich eindeloos aaneenrijgen, het was een aantal Biënnales geleden een gouden greep dit gebied aan het expositieterrein toe te voegen. Nu gebruikt de curator het om door hem/haar uitgenodigde kunstenaars werk te laten maken, speciaal voor het hun toebedeelde stuk. En dat was nu zowel interessant als ontmoedigend. Ik zou wel eens willen wroeten in het brein van zo’n curator om erachter te komen hoe zijn denkprocessen verlopen over de huidige trends in de moderne Kunst.

Zo zag ik bijvoorbeeld aan een grote muur enkele wandelstokken hangen (zie foto). De kenner weet het dan natuurlijk direct, dit is conceptuele kunst.

                     

                             Installatie in het Arsenale

 

Het concept

Voor deze, maar ook nog enkele andere aanwezige kunstenaars, hield hun concept in dat een gebruiksvoorwerp uit de dagelijkse omgeving werd weggehaald om het een geheel nieuwe betekenis te geven in een andere context. Toen ik dat las, was bij mij de vraag “Hoezo moderne kunst?” heel voor de hand liggend. Want in 1917 plaatste Marcel Duchamp (1887-1968) al een gewoon urinoir onder de titel “Fountain” op een tentoonstelling in New York met in feite dezelfde achtergrond.

 

                        

                        Marcel Duchamp, Fountain (1971)

 

Voor het verhaal dat daaraan vast zit is hier echter geen ruimte. Maar de vraag “Is dat kunst?” is natuurlijk wel een heel legitieme. Als antwoord zou ik dan kunnen geven dat naar mijn mening iets nog geen kunst hoeft te zijn om toch een rol in de kunstgeschiedenis te spelen. Voor dat urinoir klopt dit wel aardig, want dat heeft toen geheel nieuwe wegen geopend voor de kunstontwikkeling waarop nog steeds wordt voortgeborduurd. Maar om nu, meer dan 90 jaar later, bij die wandelstokken te moeten vinden dat dit hedendaags kunst is? Nee, dat gaat me toch te ver.

Ik moest hierbij ook denken aan de Santi Giovanni e Paolo, de belangrijkste grafkerk voor de Venetiaanse dogen. Dat klinkt misschien raar, maar bekijk de foto hieronder eens.

 

                      

                      Grafzerken in Santi Giovanni e Paolo

 

Hier rijgen zich prachtige, eeuwenoude grafmonumenten aaneen op de muren en er is geen sprake van voorwerpen die in een nieuwe context moeten worden geplaatst om ze een diepere betekenis te geven. Hier heerst gewoon harmonie en esthetiek en de betekenis is duidelijk. Het zou een interessant experiment zijn als we de beeldhouwers en architecten uit die tijd eens naar  het Arsenale konden transformeren om hun reacties op die wandelstokken te kunnen vernemen. Zouden we ze kunnen duidelijk maken wat conceptuele kunst is? Zouden zij de volgende uitspraak van Duchamp begrijpen? “De creatieve uiting wordt niet alleen uitgevoerd door de kunstenaar; de toeschouwer brengt het werk in contact met de buitenwereld door de innerlijke kwalificaties ervan te ontcijferen en te interpreteren en zodoende zijn bijdrage toe te voegen aan die creatieve uiting.” 

Die vraag over concept en conceptueel taalgebruik kwam trouwens vaker bij me op bij diverse andere Biënnale kunstuitingen Tot mijn grote verbazing kwam ik weer installaties tegen met knipsels, met afvalmateriaal, met flessen en met klosjes garen e.d.

 

                       

                        Installatie in Arsenale

 

In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw baarde dit opzien, maar nu? Eigenlijk was dit alles heel erg passé. Of zijn jongeren weer bezig om het wiel opnieuw uit te vinden? Wie weet is straks dat schilderij voor boven de bank, dat in de ogen van veel jonge kunstenaars wel erg bourgeois is, toch ineens weer heel hip. Maar hoe zit dat dan bij die curator waarvan ik toch moet aannemen dat hij zijn kunstgeschiedenis goed kent? Ik moest, ondanks ook echt  interessante kunstobjecten, toch weer denken aan de kleren van de keizer in dat sprookje van Andersen. Waar is dat onbevangen kijkende kind dat, net als in het verhaal, durft te zeggen dat de keizer naakt is?

Zou het als experiment, als conceptuele gedachte eigenlijk, niet interessant zijn als we, in plaats van oude kunstenaars naar onze tijd te halen, onszelf eens zo’n 100 jaar in de toekomst verplaatsen? Als we dan al die  hedendaagse kunstuitingen nog eens zouden kunnen zetten naast die eeuwenoude kunst van Venetië? Naast de schilderijen van Bellini en Titiaan, naast de werken van beeldhouwers en architecten uit hun tijd en naast andere beroemde schilders uit die stad, zoals de 16de eeuwse Tintoretto en Veronese en de 18de eeuwse Canaletto, Guardi en Tiepolo.  Wat zou dan het oordeel worden, hoe zou de tijd er mee om zijn gegaan? Wie blijven over, wie vallen af? Een interessante gedachte!

Ik hoor ’t GBJ al zeggen met dat karakteristieke stemgeluid van hem: “Dames en heren, we leven beslist in een boeiende wereld”. En dat kan ik alleen maar beamen.


Als u op mijn artikel wilt reageren, stuurt u mij dan een email.

Als u mijn nieuwsbrieven per email wilt ontvangen, kunt u dat hier aangeven.